Published Work:
Right: a selection of Bas Degroot's published books, books in which his articles appear, and translated works. Bas published or translated nine books, primarily in Dutch.
Articles:
"Mijn Canadese Vijver." NRC Handelsblad, 24 September 1996
Het lijkt allemaal zo gewoon: die vijver in onze tuin, in het dorpje Wainfleet, Ontario. Maar ik kan er niet genoeg van krijgen. Elke dag loop ik er een paar keer omheen. Grote schildpadden schuiven snel het water in, zodra ze me in de gaten krijgen en blijven op veilige afstand een poosje naar me loeren, met het topje van hun platte neuzen net boven water. Nog een paar weken, dan graven ze zich in. Net als de ongevaarlijke kousebandslangen die hier heel algemeen zijn. Je kunt ze zo oppakken. We hebben het echter opgegeven ze in een terrarium te houden, want je moet ze voeren en ze houden er onsmakelijk-wrede eetgewoonten op na. Dat is overdag.Tegen de avond zit ik graag een poosje buiten. Ik geniet van de prachtige , onbeschrijflijk kleurrijke avondlucht hier in het Grote Merengebied. Het is nog steeds een drukke boel in en rond de vijver. Een ijsvogel zit op een hoge tak en duikt soms in het water, waar hij vaak iets uit oppikt - een visje, een rivierkreeft, misschien een groen kikkertje. Een grote blauwe reiger komt elke avond even langs, en waadt statig rond de oever - tot hij mij ziet en zwaar en laag vliegend weer verdwijnt. (Hij ook al; begrijpen die beesten niet dat ik ze alleen maar wil zien?)
En dan zijn er die enorme brulkikkers, tot diep in de nacht naar elkaar roepend met dat vreemd galmende geluid als van een bassnaar op een elektrische gitaar. En natuurlijk: de karpers. Af en toe springt er een op uit het water. De zware plons herinnert me aan ons drinkwater, dat uit een kunstmatige bron naast de vijver komt en tegenwoordig naar ze smaakt... Mijn schuld!
Vroeger ging ik soms met mijn vader naar een brede sloot in het dorpje Schelluinen, vlakbij Gorkum, waar we dan de karpers gingen voeren. Het stikte ervan. Toen ik later zelf met mijn gezin naast deze vijver kwam te wonen kon ik de verleiding niet weerstaan om die jeugdherinnering op te roepen. Helaas, de paar karpers die ik vijf jaar geleden uitzette wisten van wanten. Die zou ik wel willen eten, om ze kwijt te raken, maar niemand lust ze hier; ik ook niet.
Afijn, als ik het rollende fluiten hoor van een wasbeertje, vlakbij in een boom, en ver weg nog net een groepje witstaartherten kan onderscheiden, dat schichtig springend een boerenveld oversteekt, allemaal in het dichtstbevolkte gedeelte van Canada, besef ik weer hoe blij ik ben met dit gewone plekje in dit ongewoon geweldige land.
Tevreden ga ik naar binnen voor een kopje koffie, lekker sterk, op z'n Nederlands - dat wel.
Het lijkt allemaal zo gewoon: die vijver in onze tuin, in het dorpje Wainfleet, Ontario. Maar ik kan er niet genoeg van krijgen. Elke dag loop ik er een paar keer omheen. Grote schildpadden schuiven snel het water in, zodra ze me in de gaten krijgen en blijven op veilige afstand een poosje naar me loeren, met het topje van hun platte neuzen net boven water. Nog een paar weken, dan graven ze zich in. Net als de ongevaarlijke kousebandslangen die hier heel algemeen zijn. Je kunt ze zo oppakken. We hebben het echter opgegeven ze in een terrarium te houden, want je moet ze voeren en ze houden er onsmakelijk-wrede eetgewoonten op na. Dat is overdag.Tegen de avond zit ik graag een poosje buiten. Ik geniet van de prachtige , onbeschrijflijk kleurrijke avondlucht hier in het Grote Merengebied. Het is nog steeds een drukke boel in en rond de vijver. Een ijsvogel zit op een hoge tak en duikt soms in het water, waar hij vaak iets uit oppikt - een visje, een rivierkreeft, misschien een groen kikkertje. Een grote blauwe reiger komt elke avond even langs, en waadt statig rond de oever - tot hij mij ziet en zwaar en laag vliegend weer verdwijnt. (Hij ook al; begrijpen die beesten niet dat ik ze alleen maar wil zien?)
En dan zijn er die enorme brulkikkers, tot diep in de nacht naar elkaar roepend met dat vreemd galmende geluid als van een bassnaar op een elektrische gitaar. En natuurlijk: de karpers. Af en toe springt er een op uit het water. De zware plons herinnert me aan ons drinkwater, dat uit een kunstmatige bron naast de vijver komt en tegenwoordig naar ze smaakt... Mijn schuld!
Vroeger ging ik soms met mijn vader naar een brede sloot in het dorpje Schelluinen, vlakbij Gorkum, waar we dan de karpers gingen voeren. Het stikte ervan. Toen ik later zelf met mijn gezin naast deze vijver kwam te wonen kon ik de verleiding niet weerstaan om die jeugdherinnering op te roepen. Helaas, de paar karpers die ik vijf jaar geleden uitzette wisten van wanten. Die zou ik wel willen eten, om ze kwijt te raken, maar niemand lust ze hier; ik ook niet.
Afijn, als ik het rollende fluiten hoor van een wasbeertje, vlakbij in een boom, en ver weg nog net een groepje witstaartherten kan onderscheiden, dat schichtig springend een boerenveld oversteekt, allemaal in het dichtstbevolkte gedeelte van Canada, besef ik weer hoe blij ik ben met dit gewone plekje in dit ongewoon geweldige land.
Tevreden ga ik naar binnen voor een kopje koffie, lekker sterk, op z'n Nederlands - dat wel.
"Onze Kettinghonden." NRC Handelsblad, 30 December 1996.
"Jaap." Zo heten onze honden, hoewel niet allemaal tegelijk en er zijn uitzonderingen, bijvoorbeeld als de hond van een asiel komt en al een naam heeft. Die laten we dan maar zo, want je wilt toch dat er naar je geluisterd wordt - vooral met de naam die wij onze honden geven als we het voor het zeggen hebben. Je weet nooit wie er allemaal "Jaap" heten hier in Wainfleet - dat net zogoed "little Holland' zou kunnen worden genoemd.
Omdat ze allemaal zo heten, worden ze ook met een nummer aangeduid. Jaap 1 was dus onze eerste Canadese hond, een soort labrador - zwart, middelgroot met grote, witte tanden die hij vaak liet zien. Hij was ongeveer een jaar oud en kwam van een asiel waar hij door een onbekende engerd was achtergelaten, vastgebonden aan de poort. Het was goed te merken dat deze Jaap een pijnlijk verleden had. Hij was altijd bang dat je zijn eten kwam stelen, al had je het hem zelf net gegeven. Als je maar naar zijn gevulde bak keek gromde hij zo luid, met zijn nekharen overeind, dat je er maar van afzag nog wat bij te vullen. En hij was onwaarschijnlijk bang van harde geluiden, vooral van onweer. Dan zou hij, stoer als hij verder was, zo op schoot springen. Jaap 1 was erg wild en onbesuisd, en met de ongebreidelde jachtinstincten van een wolf. Hij lustte alles wat bewoog, behalve mensen.
Hij was een kettinghond. Ik geloof dat het in Nederland verboden is, honden aan een ketting te leggen. Wat een leven voor een hond: Bijna altijd binnen en als je eens naar buiten mag dan ga je om sociale redenen aan de lijn en moet het schepje mee, terwijl er nog niet eens een halfvergane, kruidige boom te vinden is om eens lekker tegenaan te gaan en van te genieten. Geen avontuur!
Hier op het platteland waar wij leven zijn kettinghonden heel gewoon. Ze zijn zelfs aftrekbaar van de belastingen, want ze moeten werken: Ze waken, houden ongewenste indringers en dieren van huis en haard vandaan. Ze staan natuurlijk niet altijd vast. Zijn wij buiten en "los", dan is de hond het ook. En we lopen ermee. Jaap ving altijd wat. Het aantal muskusratten uit de omgeving zal in zijn tijd aanzienlijk zijn afgenomen. Eens kwam hij met een opossum aanzetten, een grote buidelrat, die hij net op tijd want vlak bij het kippenhok had gepakt. Opossums lusten kip. En bij gevaar houden ze zich dood. Dit exemplaar leek zo dood als een pier (?). Jaap was al begonnen aan zijn staart te knauwen, maar de volgende morgen was hij er toch vandoor!
Jaap was een beetje te onbesuisd en werd aangereden. Onze oudste zoon heeft hem in de tuin begraven en heeft nog steeds een stil verdriet om deze Jaap die zo lekker ruig en zo onverwacht trouw was en waar hij zo veilig mee de velden in kon trekken.
De tweede hond werd heel ongebruikelijk 'Rudolph" genoemd. We wilden nog niet worden herinnerd aan de zo ongelukkig gestorven Jaap worden herinnerd. Rudolph kwam rond de Kerst (vandaar de naam) en ook van een asiel. Hij was een kruising van een labrador en een collie - een prachtige hond met een lastig karakter. Rudolph jaagde niet, maar hij lustte wel mensen. Na een paar maanden moest hij weg.
Toen kwam Jaap 2, drie jaar geleden. Jaap, overwegend een Duitse herder, jaagt niet zo. Hij eet muis, maar verder is hij erg toegevend tegenover andere levende wezens. Hij verdraagt de kippen die uit zijn bak eten als een oudere broer die beseft dat die kleintjes ook niet beter weten. Met een ongelukkig gezicht, de mond wat zeurend in een scheve grimas, probeert hij ze links en rechts in het gareel te krijgen maar er is geen beginnen aan. Links en rechts passeren ze hem. Meestal gaat hij dan maar liggen kijken naar dat gemene volk, de mooie kop op de gevouwen poten, af en toe een diepe zucht.
Deze Jaap is zo aanhankelijk dat hij liever wordt aangehaald dan eet. En hij weet het nog niet, maar binnenkort gaat hij verhuizen, samen met ons, naar een prachtig stuk land niet ver hier vandaan. Het is ongeveer een hectare groot, met een vijver, veel bomen, en nog meer vrijheid. Een nieuwe plek, een paradijs voor honden (om over ons maar te zwijgen)... Ik weet nog niet hoe dat moet met die coyotes die we daar wel heel dichtbij en vaak horen huilen. Misschien moet Jaap maar binnen komen wonen. Maar wie zorgt er dan voor de kippen? Zo ziet u maar weer: ook dit paradijs heeft zijn problemen.
"Jaap." Zo heten onze honden, hoewel niet allemaal tegelijk en er zijn uitzonderingen, bijvoorbeeld als de hond van een asiel komt en al een naam heeft. Die laten we dan maar zo, want je wilt toch dat er naar je geluisterd wordt - vooral met de naam die wij onze honden geven als we het voor het zeggen hebben. Je weet nooit wie er allemaal "Jaap" heten hier in Wainfleet - dat net zogoed "little Holland' zou kunnen worden genoemd.
Omdat ze allemaal zo heten, worden ze ook met een nummer aangeduid. Jaap 1 was dus onze eerste Canadese hond, een soort labrador - zwart, middelgroot met grote, witte tanden die hij vaak liet zien. Hij was ongeveer een jaar oud en kwam van een asiel waar hij door een onbekende engerd was achtergelaten, vastgebonden aan de poort. Het was goed te merken dat deze Jaap een pijnlijk verleden had. Hij was altijd bang dat je zijn eten kwam stelen, al had je het hem zelf net gegeven. Als je maar naar zijn gevulde bak keek gromde hij zo luid, met zijn nekharen overeind, dat je er maar van afzag nog wat bij te vullen. En hij was onwaarschijnlijk bang van harde geluiden, vooral van onweer. Dan zou hij, stoer als hij verder was, zo op schoot springen. Jaap 1 was erg wild en onbesuisd, en met de ongebreidelde jachtinstincten van een wolf. Hij lustte alles wat bewoog, behalve mensen.
Hij was een kettinghond. Ik geloof dat het in Nederland verboden is, honden aan een ketting te leggen. Wat een leven voor een hond: Bijna altijd binnen en als je eens naar buiten mag dan ga je om sociale redenen aan de lijn en moet het schepje mee, terwijl er nog niet eens een halfvergane, kruidige boom te vinden is om eens lekker tegenaan te gaan en van te genieten. Geen avontuur!
Hier op het platteland waar wij leven zijn kettinghonden heel gewoon. Ze zijn zelfs aftrekbaar van de belastingen, want ze moeten werken: Ze waken, houden ongewenste indringers en dieren van huis en haard vandaan. Ze staan natuurlijk niet altijd vast. Zijn wij buiten en "los", dan is de hond het ook. En we lopen ermee. Jaap ving altijd wat. Het aantal muskusratten uit de omgeving zal in zijn tijd aanzienlijk zijn afgenomen. Eens kwam hij met een opossum aanzetten, een grote buidelrat, die hij net op tijd want vlak bij het kippenhok had gepakt. Opossums lusten kip. En bij gevaar houden ze zich dood. Dit exemplaar leek zo dood als een pier (?). Jaap was al begonnen aan zijn staart te knauwen, maar de volgende morgen was hij er toch vandoor!
Jaap was een beetje te onbesuisd en werd aangereden. Onze oudste zoon heeft hem in de tuin begraven en heeft nog steeds een stil verdriet om deze Jaap die zo lekker ruig en zo onverwacht trouw was en waar hij zo veilig mee de velden in kon trekken.
De tweede hond werd heel ongebruikelijk 'Rudolph" genoemd. We wilden nog niet worden herinnerd aan de zo ongelukkig gestorven Jaap worden herinnerd. Rudolph kwam rond de Kerst (vandaar de naam) en ook van een asiel. Hij was een kruising van een labrador en een collie - een prachtige hond met een lastig karakter. Rudolph jaagde niet, maar hij lustte wel mensen. Na een paar maanden moest hij weg.
Toen kwam Jaap 2, drie jaar geleden. Jaap, overwegend een Duitse herder, jaagt niet zo. Hij eet muis, maar verder is hij erg toegevend tegenover andere levende wezens. Hij verdraagt de kippen die uit zijn bak eten als een oudere broer die beseft dat die kleintjes ook niet beter weten. Met een ongelukkig gezicht, de mond wat zeurend in een scheve grimas, probeert hij ze links en rechts in het gareel te krijgen maar er is geen beginnen aan. Links en rechts passeren ze hem. Meestal gaat hij dan maar liggen kijken naar dat gemene volk, de mooie kop op de gevouwen poten, af en toe een diepe zucht.
Deze Jaap is zo aanhankelijk dat hij liever wordt aangehaald dan eet. En hij weet het nog niet, maar binnenkort gaat hij verhuizen, samen met ons, naar een prachtig stuk land niet ver hier vandaan. Het is ongeveer een hectare groot, met een vijver, veel bomen, en nog meer vrijheid. Een nieuwe plek, een paradijs voor honden (om over ons maar te zwijgen)... Ik weet nog niet hoe dat moet met die coyotes die we daar wel heel dichtbij en vaak horen huilen. Misschien moet Jaap maar binnen komen wonen. Maar wie zorgt er dan voor de kippen? Zo ziet u maar weer: ook dit paradijs heeft zijn problemen.